Je kan maar op 2 plekken het park in. Bij de hoofdingang en 60 kilometer verderop bij het stuwmeer. Alleen bij de hoofdingang zijn hotels en resorts. Op het stuwmeer zijn wel drijvende huisjes.
De meeste toeristen verblijven een paar dagen bij de hoofdingang gaan een of twee dagen naar het meer en maken nog een wandeltocht.
Het lijkt alsof de bevolking dondersgoed snapt dat ze een goudmijn in handen hebben. Wil je ook maar iets doen in het park dan heb je een gids nodig. Een kaart van het park is niet te krijgen. Bij de ingang is een onleesbare kopie van een kopie van een tekening te krijgen. Zo erg als een paar jaar geleden is het niet meer. Toen stonden er borden op de weg een kilometer na de ingang met daarop dat het verboden was om zonder gids verder te gaan. Let wel een kilometer nadat je 300 baht had betaald voor de entree. Nu zie je gezonde jongeren met stevige wandelschoenen, die gewend zijn om 5 dagen door de Alpen te lopen of een week te wandelen in Nieuw Zeeland achter een gids aan sjokken over een brede zandweg. De gidsen zien er trouwens kek uit. Goede Europese bergschoenen, kaki rugzak.
Wil je dus ook maar iets verder dat bos in dan moet je een gids huren. Het park is niet zoals elders in de wereld opengesteld om bezoekers de mooie natuur te laten zien. Nee het bos word zo geexploiteerd dat er zoveel mogelijk geld mee verdiend kan worden. Ik stel me Yellowstone of de Hoge Veluwe voor waar je niet zelf in mag, waar geen kaart van bestaat en waar je voor alles de lokale bevolking moet betalen.
Elk nadeel heeft zijn voordeel. Doordat de toeristen op zo weinig plekken komen, wordt de natuur misschien wel goed beschermd en kunnen beesten ongestoord rondlopen.